Column | Emeritus Hoogleraar Harmen Verbruggen Roependen in de woestijn

Harmen Verbruggen is emeritus-hoogleraar Internationale Milieueconomie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, afdeling Ruimtelijke Economie. Hij is voormalig decaan van de School of Business and Economics en voormalig directeur van het Institute for Environmental Studies aan dezelfde universiteit.
Er kan niet beweerd worden dat de mensheid niet gewaarschuwd is. Al in 1798 schetste de econoom-theoloog Thomas R. Malthus in zijn Essay on the Principle of Population een eenvoudig model waarin de groei van de landbouwproductie de bevolkingsgroei niet bij zou kunnen houden. De basis voor dit doemscenario is de door Malthus geformuleerde wet van de afnemende meeropbrengsten. Steeds meer marginale landbouwgronden in gebruik nemen met steeds meer landbouwers leidt tot relatief steeds minder opbrengsten. Hij voorzag hongersnoden, epidemieën en zelfs oorlogen. Dit doemscenario werd nog eens dunnetjes overgedaan door het echtpaar Ehrlich dat in 1968 The Population Bomb publiseerde. Ook daarin werden massale hongersnoden voorzien als gevolg van overbevolking. Deze malthusiaanse catastrofe heeft zich niet voorgedaan, zelfs niet nu de wereldbevolking de acht miljard mensen heeft bereikt. Dat wil niet zeggen dat er geen honger in de wereld is. Daarvoor zijn echter natuurrampen, oorlogen en armoede - dus het gebrek aan middelen om voedsel te kopen - verantwoordelijk. Door technologische ontwikkeling, zoals gewasveredeling, het gebruik van (kunst)mest, innovatie en mechanisering, is de productiviteit van de landbouw ongekend toegenomen. Dat voorzagen Malthus en de Ehrlichs niet.
“De boodschap was simpel en alarmerend: als we zo door blijven groeien, dan loopt binnen een eeuw ons hele systeem van produceren en consumeren vast.”
Dat overigens deze technologische ontwikkeling niet alleen maar gunstig uitpakt, werd schrijnend duidelijk door de publicatie in 1962 van de studie Silent Spring. Daarin beschrijft de Amerikaanse biologe Rachel Carson de vergiftiging van onze wereld door het ongebreideld gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw, met name DDT. De lente zou niet meer worden opgevrolijkt door het gefluit van jonge vogels, die massaal al in het nest het loodje zouden leggen. Chemische bestrijdingsmiddelen zouden ook kankerverwekkend zijn. Ondanks verzet van de chemische industrie werd DDT als een van de eerste pesticides verboden. Algemeen wordt deze studie gezien als de bakermat van het milieubewustzijn en het begin van een milieubeleid in de ontwikkelde landen.
En toen kwam de volgende onheilstijding. In 1972 kwam het rapport The Limits to Growth van de Club van Rome uit. Het rapport bevatte een door Amerikaanse wetenschappers van het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology uitgewerkt model over de gevolgen van voortgaande groei van de economie en de bevolking op de vervuiling van het milieu en de toekomstige beschikbaarheid van grondstoffen. Het was niet zomaar een model, maar een geavanceerd computermodel met verschillende scenario’s. Dat boezemde ontzag in. De boodschap was simpel en alarmerend: als we zo door blijven groeien, dan loopt binnen een eeuw ons hele systeem van produceren en consumeren vast. Vooral de verwachte uitputting van vernieuwbare en niet-vernieuwbare hulpbronnen trok de aandacht. De eindigheid daarvan was goed voorstelbaar.
Al snel brak ook de kritiek los. Economen lieten zich daarbij niet onbetuigd. Zo was het voor economen moeilijk te verteren dat in het model geen prijsmechanisme functioneerde, zeker voor een lange-termijnmodel. Want stijgende prijzen voor schaarser wordende grondstoffen kunnen uitputting verhinderen, technologische ontwikkeling versnellen en sturen, en nieuwe substituten creëren. Nieuwe reserves worden dan ontdekt en winningstechnieken worden efficiënter. Dergelijke dynamische aanpassingsmechanisme werken volop. De aandacht verflauwde. Bovendien werden de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw geteisterd door economische crises. Men had wel wat anders aan het hoofd dan zorg voor het opraken van grondstoffen.
Toch heeft dit rapport de aanzet gegeven tot een meer coherent milieubeleid. De verzuring van de bossen werd aangepakt, vervuilde bodems werden gesaneerd, de afvalproblematiek kwam op de agenda en men werd zich ervan bewust dat het gat in de ozonlaag een ernstig milieuprobleem was. Het duurde al met al nog tot 1989 tot het eerste Nationaal Milieubeleidsplan door de regering werd geformuleerd. Dat plan bevatte een overzicht van de stand van zaken, en de doelstellingen voor het gehele milieubeleid.
Maar het was nog niet gedaan met de onheilstijdingen. In 1990 verscheen het eerste VN rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change. De wereld stevent af op een gevaarlijke verandering van het klimaat door de menselijke uitstoot van broeikasgassen. In Parijs werd in 2015 internationaal overeengekomen dat de temperatuurstijging op aarde tot 20 C beperkt moet blijven, liefst tot 1,50 C. Vooralsnog gaan we richting 2,50 C. In The Limits to Growth was er nog geen aandacht voor dit allesomvattende milieuprobleem.
Na elke voorziene milieuramp komt het milieubeleid met horten en stoten op gang. En telkens wordt een uitweg gezocht, en vaak gevonden, in technologische ontwikkeling. Want de mens, en dus politici, zijn kortzichtig en niet snel geneigd tot gedragsverandering. Het is zeer de vraag of dit in het klimaatbeleid ook weer lukt, op tijd.
