Waarom een leven lang leren voor praktisch opgeleiden niet vanzelfsprekend is

Wie vakbekwaam wil blijven, stopt niet met leren na het halen van een mbo-, hbo- of wo-diploma, maar blijft zich zijn verdere leven ontwikkelen om zo in te spelen op de steeds veranderende arbeidsmarkt, dat geldt voor iedereen. Toch is een leven lang leren voor praktisch opgeleiden minder vanzelfsprekend dan voor hogeropgeleiden. Jan Jacob van Dijk, voorzitter van het College van Bestuur van COG, een onderwijsgroep met vier vo- en drie mbo-scholen, legt uit waarom en waar kansen liggen voor het onderwijs.

Auteur: Aafke Jochems

Laten we beginnen met afbakenen wat we precies bedoelen met praktisch opgeleiden. Jan Jacob van Dijk: “We hebben het dan over mensen die een beroepspraktijkgerichte opleiding hebben gedaan op vmbo- maar vooral op mbo-niveau. Praktisch opgeleiden zijn ontzettend belangrijk voor onze samenleving. Dat merk je als ze een dag hun werk neer zouden leggen. Wat blijft er dan over? Heel weinig als je bedenkt dat we het dan hebben over medewerkers in de zorg, detailhandel, horeca, bouw, kinderopvang, groen onderhoud, autotechniek, installatietechniek, thuiszorg, en zo kan ik wel verder gaan. Onze samenleving kan niet zonder ze, maar hun positie op de arbeidsmarkt is kwetsbaar. Er is te weinig waardering voor praktisch opgeleiden in onze maatschappij.”

“De arbeidsmarkt flexibiliseert door. De vraag is of dat ons als maatschappij gaat helpen op de langere termijn.”

Weinig investeren in praktisch opgeleiden Van Dijk was onder meer Tweede-Kamerlid van het CDA en bijzonder hoogleraar christelijk sociaal denken aan de Vrije Universiteit. Sinds vier jaar is hij voorzitter van het College van Bestuur van de Christelijke Onderwijsgroep, een overkoepelende stichting van aangesloten scholen in de regio Vallei en Gelderland-Midden. COG biedt onderwijs op verschillende niveaus: van vmbo tot gymnasium+, mbo, volwassenenonderwijs, bedrijfsopleidingen en maatwerktrajecten. Van Dijk: “Op dit moment schreeuwen werkgevers in veel sectoren om praktisch opgeleiden. Tegelijkertijd geven werkgevers ze weinig aandacht als ze binnen zijn, want werkgevers willen vooral flex, flex, flex. Ze willen niet of nauwelijks investeren in medewerkers. Met hun mond belijden ze dat er ruimte moet zijn voor scholing. In de praktijk doen ze er weinig mee.” Van Dijk haalt aan dat praktisch opgeleiden na hun opleiding vaak blij zijn om de deur van de onderwijsinstelling voorgoed achter zich dicht te trekken. Hun intrinsieke motivatie om door te leren is minder dan die van hogeropgeleiden. Veel hogeropgeleiden halen er voldoening uit om zichzelf te blijven ontwikkelen. Ze hebben ook vaker werkgevers die bereid zijn te investeren in hun scholing. Terwijl ook voor praktisch opgeleiden het enorm belangrijk is dat zij bij blijven, dat zij nieuwe vaardigheden opdoen en zich zo een leven lang blijven ontwikkelen. Voor elke fase in de carrière van alle werkenden zou er aanbod moeten zijn voor scholing. Zodat werkenden duurzaam inzetbaar zijn tot aan hun pensioen.

“Werkgevers willen niet of nauwelijks investeren in medewerkers. Met hun mond belijden ze dat er ruimte moet zijn voor scholing. In de praktijk doen ze er weinig mee.”

Nieuwe vaardigheden door bijscholing Van Dijk geeft een voorbeeld van de noodzaak van bijscholing aan de hand van vaklui die nu nog gasgestookte cv-ketels installeren. Dat moeten door de energietransitie hybride ketels of warmtepompen worden. Het is een ander product dan installateurs tot nu toe gewend zijn. “Als onderwijsinstelling spring je daarop in door de juiste module aan te bieden. Zodat de installateur na die module over de nieuwe vaardigheid beschikt.” Van Dijk: “De ervaring op het ROC is voor veel praktisch opgeleiden niet goed genoeg om na hun diploma terug te komen voor bijscholing. Wij als onderwijsinstellingen moeten ervoor zorgen dat die ervaring wel goed is. Daarnaast moeten we aantrekkelijke modules aanbieden die toegespitst zijn op wat werkgevers en werknemers nodig hebben. Maar wie financiert dat? Bovendien maakt wet- en regelgeving het moeilijk voor ons om pakketten te ontwikkelen, omdat de overheid het al gauw ziet als oneerlijke concurrentie met commerciële instellingen. Wat onzin is.” Volgens Van Dijk is de rol van de COG om praktijkgerichte bijscholing op te zetten in behapbare modules met deelcertificaten en dat vervolgens in de markt te zetten. Daar liggen de kansen. “We hebben daarvoor zekerheid en continuïteit nodig om mensen in dienst te kunnen nemen om de bij de modules passende lessen te verzorgen. Daarom willen we afspraken maken met sectoren. Dat vragen we van werkgevers. Wij moeten een andere hobbel oplossen; bijscholing aanbieden op momenten dat de school niet open is, zoals op avonden, in de weekends en tijdens vakantieperiodes.” Lange adem nodig Zijn werkgevers niet al te happig om scholing te financieren voor praktisch opgeleiden, dan moeten flexkrachten en zzp’ers er nu zelf in investeren. Terwijl tarieven in sectoren als detailhandel en horeca vaak alleen voldoende zijn om van rond te komen. Verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid, pensioen opbouwen en/of investeren in scholing schiet erbij in. “Werkgevers willen een steeds flexibelere schil. De arbeidsmarkt flexibiliseert door. De vraag is of dat ons als maatschappij gaat helpen op de langere termijn. Ik denk het niet.” Volgens Van Dijk is een leven lang leren niets nieuws. “Het ligt al meer dan 25 jaar op ons bordje. We hebben een lange adem en continuïteit nodig om de kwetsbare positie van praktisch geschoolden te veranderen.”

DEEL DEZE PAGINA